Over de christelijke doop

door Jaap Schuil

 

Binnen de christelijke kerken en gemeenschappen herkennen wij twee dooppraktijken, t.w.

1. De kinderdoop, meestal kort na de geboorte:

-          deze gebeurt in de regel door middel van besprenkeling (R.K. en Reformatorische kerken),

-          in Orthodoxe kerken door middel van driemaal onderdompeling.

2. Doop op belijdenis:

-          dit gebeurt door onderdompeling (Baptisten, Evangelische gemeenten, Vergadering van gelovigen, enz.),

-          bij Vrije Zendingsgemeente  (o.a. te Steenwijk) door overgieting,

-          bij de Doopsgezinden door besprenkeling (ook in R.K. Kerk en Reformatorische kerken bij latere toetreding).

 

In alle gevallen wordt de doop voltrokken door het noemen van de naam van de dopeling en de formule: “In de naam van de Vader, de Zoon en de Heilige Geest” Het gemeenschappelijke van de verschillende dooppraktijken is dat het een inwijdingsritueel is: “Je bent van Christus; je hoort bij zijn volk/gemeente”. Er zijn maar enkele gemeenschappen, die de doop niet kennen als inwijdingsritueel, t.w. het Leger des Heils en de Quakers.

 

Als de doop tot uitdrukking brengt dat een mens bij Christus behoort, dan zou dit meer pleiten voor de praktijk van de kinderdoop dan voor die op belijdenis, immers ook kinderen hebben een sterk en oprecht geloof. Ze behoren dus bij Christus. Waar – zoals bij Baptisten – de doop eerst later plaats vindt, rijst de vraag: “Horen de kinderen er dan (nog) niet bij?” Op deze vraag kom ik later terug. Om de verschillende praktijken te waarderen moeten we zoeken naar de bijbelse oorsprong en betekenis van de doop.

 

Instelling en betekenis

De christelijke doop komt als ritueel voort uit het Jodendom. Daar is dopen de uitdrukking van een wezenlijke verandering in het leven van mensen. Reiniging/wassing is een vanzelfsprekend uit de onderdompeling voortvloeiende betekenis. In 2 Kon. 5 lezen we hoe Naäman, die melaats was, zich zeven maal moest onderdompelen in de Jordaan. Hij werd zo van zijn melaatsheid gereinigd.Wanneer iemand wenste toe te treden tot het volk van Israël,  werd de overgang gemarkeerd door een doop (de zgn. proselietendoop). In stromend water werd symbolisch de heidense onreinheid afgewassen. 

Zo verstonden de Joden de doop van Johannes. Hij verkondigde een doop tot bekering, van reiniging en afwassing van zonden en vernieuwing/verandering van het leven. (Marcus 1 : 4 – 5).

De doop die Jezus opdroeg aan zijn discipelen (Marcus 16 : 15 – 16) was niet alleen een reiniging met water, maar ook een bezieling met de Heilige Geest (Marcus 1 : 8). Deze gave van de Heilige Geest is een wezenskenmerk dat bij de christelijke doop niet mag ontbreken. Wie gedoopt is behoort niet alleen tot de gemeente (het lichaam) van Christus: hij ontvangt ook de Geest van Christus ( zie ook 1 Cor. 12 : 13). Hand. 2 : 38 noemt bekering, vergeving van zonden en het ontvangen van de Heilige Geest. Daarmee heeft de dopeling zich laten “overschrijven” op de naam van Christus, zo ben je van Hem (zie ook: “je met Christus bekleden” [Gal. 3 : 27]). De betekenis van de christelijke doop is helemaal gelegen in wie Jezus was en wat Hij heeft gedaan voor ons. Hij is de Messias, de Zoon van de levende God. (Matth. 16 : 16). Hij heeft ons leven bevrijd van schuld en ondergang  door trouw te blijven aan God en mensen. Reiniging krijgt daarmee de radicale betekenis van sterven/afsterven van het oude leven zonder Christus en het opstaan tot een nieuw leven dat door de Heilige Geest ook werkelijk een nieuw leven is (zie Rom. 6 : 3 – 5). Er is een volledig samengroeien met Christus. De doop wordt zo tot een watergraf en tot de doorgang tot het leven. De gedoopte mag weten een nieuwe schepping te zijn (2 Cor. 5 : 17 – 19).

Als iemand zich liet dopen moest de doop deze christelijke betekenis hebben. In Hand. 19 : 1 – 7 lezen we dat dit niet het geval was. De gedoopten werden toen alsnog in christelijke zin gedoopt.

 

Hoe moeten we deze betekenis van de bijbelse doop dan zien met betrekking tot de verschillende dooppraktijken in de kerken van nu?

 

Waarom kinderdoop?

De Gemeente/kerk is bijbels gezien het volk van het nieuwe verbond dat God in Jezus met de mensheid gesloten heeft. Door de doop wordt een mens bij dit volk van God ingelijfd. Hij/zij  hoort er bij. De doop is het inwijdingsritueel, zoals bij Israël als verbondsvolk de besnijdenis als zodanig gold. Het volk van het nieuwe verbond is een ander volk, zoals het koninkrijk van God niet een aards koninkrijk is. De toetreding tot dit volk heeft dan ook een diepe geestelijke betekenis.

 

We lezen hierover in Col. 2 : 11 – 12. Ook in de gemeenschap van het nieuwe volk zijn kinderen of worden kinderen geboren. Zij vallen onder de verantwoordelijkheid van de ouders. In gemeenschappen, waar de kinderdoop praktijk is zijn het de ouders, die in de doop uitspreken dat ook hun kinderen bij het volk, d.w.z. bij Christus behoren. Zij handelen – omdat het niet anders kan – voor hun kinderen en gaan hen in het geloof voor op de weg, die hopelijk uitmondt in het op zich nemen van de verantwoordelijkheid en het maken van een eigen  keuze.

 

Bijbelteksten, die ter ondersteuning van deze opvatting worden aangehaald zijn de volgende:

Hand. 2 : 39 De belofte is niet alleen voor de aanwezigen, maar o.a. ook voor hun kinderen.

1 Cor. 7 : 14 Door het gezinslid dat gelooft zijn ook de kinderen geheiligd.

Hand. 10 : 46 – 48 en Hand. 11 : 14 Cornelius en zijn gehele huis werden gedoopt.

Hand. 16 : 15 Lydia en haar huis werden gedoopt.

Hand. 16 : 30 – 34 De gevangenbewaarder in Philippi en al de zijnen werden gedoopt.

1 Cor. 1 : 16 Paulus heeft het gezin van Stephanas gedoopt.

 

Omdat doop vooral betekent reiniging van zonde en overgang van het duister in het licht vroeg dit om een verstaan met het oog op kinderen, die nog maar pas geboren waren. Met name in de R.K. Kerk werd het doopsel gezien als een ritueel dat het heil bewerkte. Het kind werd verlost van de erfzonde en was dus gered voor de eeuwigheid. Om niet de kans te lopen dat het “verkeerd” zou gaan, werd de doop zo vroeg mogelijk bediend. In noodgevallen kan ieder ander dan een priester deze doophandeling ook verrichten.

 

Ook in reformatorische kerken leefde deze opvatting. Luther rechtvaardigde het dopen van kinderen door de “wedergeboorte” van een kind te vooronderstellen.

De noodzakelijkheid van de doop met betrekking tot het behoud zou kunnen worden opgemaakt uit teksten als Marcus 16 : 16, Titus 2 : 4 – 7 en 1 Petr. 3 : 21. Een opvatting is ook dat God ons mensen uitgekozen heeft. Het is zijn daad van liefde en genade. Deze gaat aan elke menselijke keuze vooraf. Dit komt het beste tot uitdrukking door in dit geloof de kinderen te laten dopen. (zie Eph. 2 : 8 – 9). Voor we nu het dopen op belijdenis gaan belichten is het goed om op te merken dat ‘doperse christenen’ gemakkelijk hun medechristenen uit kerken met een kinderdooppraktijk onrecht aandoen door over dit handelen laatdunkend te spreken.

 

Zeker, wij hebben een andere visie op dopen. Wij menen daarmee recht te doen aan de bijbelse instelling, maar ook voor kerken met kinderdoop en voor mensen, die als kind gedoopt zijn of hun kinderen zo hebben laten dopen, kan de handeling een kostbare en oprechte geloofsinhoud en –beleving hebben.

Ik denk aan ouders, die hun kindje direct na de geboorte weer moeten missen. Een vader zei eens tegen de moeder: “De doop van ons kindje is het enige feestelijke moment dat wij samen zullen meemaken” De doop was voor hen de beleving dat hun kindje bij de gemeenschap van Gods kinderen hoorde en dat het veilig was in Gods handen.

 

Wat ik wil zeggen is: “We mogen het kind niet met het doopwater weggooien”.

 

Kinderdoop is een vele eeuwen oude praktijk en is voor velen vanzelfsprekend. Als ritueel en symbool heeft het daarom een niet zomaar verwisselbare waarde. Daar komt dan nog bij dat ook binnen die geloofsgemeenschappen door middel van geloofsopvoeding thuis en in de kerk, kinderen (be)geleid worden naar het moment van de persoonlijke bevestiging van hun geloof. Dit is het moment van de openbare belijdenis van het geloof. Het is een nieuw inwijdingsritueel. Het kind is een volwassen gemeentelid geworden. De doop en de volledige betekenis ervan zijn nu bij elkaar gekomen.

 

De kerkgeschiedenis

Kinderdoop wordt al sinds 70 na Chr. gepraktiseerd. Rond 200 is deze al vrij wijd verspreid en  op de Synode van Carthago in 256 wordt kinderdoop  als regel beschouwd. Niet alle theologen waren het met deze ontwikkeling eens. Een bekende tegenstander – nota bene afkomstig uit Carthago – Tertullianus (ca.155 –  220 n.Chr.) verwierp het dopen van kinderen in felle bewoordingen. Tot in de negende eeuw waren in bepaalde delen van Europa nog doopvonten in gebruik, waar men op belijdenis werd ondergedompeld. Tijdens de reformatie zijn veel gegroeide praktijken door de belangrijkste hervormers aangepakt. De kinderdoop echter niet. Enkele radicale stromingen herstelden wel de doop op belijdenis (Anabaptistische bewegingingen;  later volgden de gematigde Mennonieten en de Baptisten). Karl Barth was een bekend theoloog in de vorige eeuw, die zich tegen de kinderdoop keerde.

 

In onze tijd van voortschrijdende individualisering en het verlangen  eigen keuzes te maken groeit de aantrekkingskracht voor de praktijk van doop op belijdenis.

 

Doop op belijdenis

In doperse gemeenschappen komen doop en belijdenis bij elkaar. De doop is toetreding als gelovige en markeert de persoonlijke keuze voor Christus en zijn gemeente.

 

De betekenis van de doop is al uiteengezet.

 

In de doop wordt deze betekenis tot uitdrukking gebracht en ook intens beleefd. De dopeling is de weg gegaan, die geleid heeft tot het verstaan van het verlossingswerk van Christus. Eerst dan kan de doop voor de betrokkene haar volle betekenis hebben (zie ook Hand. 8 : 37).

Zo is die doop ook een publieke daad van belijden. Het is de daad van het “erbij willen horen; bij het geestelijk Israël“. Een inwijdingsritueel dus (zie Rom. 2 : 28 en 29).

 

Elk ritueel behoort aan het eind van een proces te komen en niet aan het begin. Wat God tevoren heeft aangeboden, vraagt om een antwoord van ieder mens persoonlijk.

 

In het Nieuwe Testament is het vanzelfsprekend dat wanneer iemand tot geloof gekomen is, hij of zij zich laat dopen. In het geval van Cornelius in Hand. 10 : 48 is het zelfs Petrus, die opdracht geeft hem en de zijnen te dopen en gebeurt dit niet op een vraag van hen, die nog gedoopt moesten worden. Ook een tekst als 1 Cor. 15 : 29 duidt er op dat iemand, die tot geloof gekomen is gedoopt behoort te zijn. Men hechtte daar zo aan dat men zich, na het overlijden van een gelovige, nog wel plaatsvervangend – dus achteraf – wilde laten dopen. In onze gemeenten herkennen we niet meer die vanzelfsprekendheid. Kennelijk wordt het belang om zich te laten dopen, niet meer zo sterk gevoeld. Toch is het buitengewoon belangrijk om keuzes te maken; om te weten ergens bij te horen.

 

De persoonlijke keuze voor God en de gemeente van Christus kan worden tot een daad, die de gelovige in zijn verdere leven steun geeft. De beleving van de doop is een onvergetelijk gebeuren. Het is ook een “coming-out”, die je verbindt met anderen en licht laat schijnen op je leven.

De doop is een persoonlijke belijdenis van het geloof in Christus, daarom worden niet alleen mannen gedoopt. Dit is een duidelijk verschil met de besnijdenis in Israël. We lezen dan ook in Gal. 3 : 27 en 28 dat in Christus man, noch vrouw is; ook nationaliteit en status spelen geen enkele rol. Het persoonlijk ingaan op het door God aangeboden heil, maakt een mens tot Christen.

 

Nu moet de vraag onder ogen gezien worden “wat is dan de plaats van nog niet gedoopte kinderen?”

 

Een argument om kinderen te dopen was de erfzonde. Paulus zegt: “Allen hebben gezondigd en derven de heerlijkheid Gods” (Rom. 3 : 23). Het is een harde theologie die meent dat ongedoopte kinderen om die reden verloren zouden gaan. Paulus’ uitspraak dat een kind geheiligd is door zijn gelovige ouder(s) wil mijns inziens veelmeer aangeven dat een kind  ‘in de sfeer van het Evangelie’ wordt opgevoed en daardoor in die zin ‘bevoorrecht’ is boven andere kinderen. De kans dat zo’n kind de keuze van het geloof maakt is daardoor groter. Dit wil echter niet zeggen dat kinderen uit niet-christelijke gezinnen verloren zouden gaan.

 

Hiervoor is het goed om te wijzen op de kinderzegening door Jezus (Marcus 10 : 13 – 16). Dit gedeelte  duidt op een geheel eigen plaats, die de kinderen hebben binnen de gemeenschap van Christus. Zij horen er vanzelfsprekend bij. Het is dan ook een belangrijk gebruik om als ouders kinderen te midden van de gemeente op te dragen en ze door God te laten zegenen. Zo kunnen ze groeien naar de volwassenheid geholpen door de geloofsopvoeding thuis en in de gemeente om - wanneer zij de verantwoordelijkheid voor het eigen leven op zich nemen te kunnen kiezen en zeggen: Ik wil mij aan Christus toevertrouwen; ik kom er voor uit; ik wil er naar leven door de Heilige Geest.

 

Intussen is hun geloof zo puur, dat Jezus ons oproept om “te worden als de kinderen”. Binnen Baptistengemeenten is de plaats van de kinderen nauwelijks theologisch doordacht.  Zo zouden we ons kunnen afvragen: als kinderen er helemaal bijhoren (als in een gezin),  mogen we ze dan bij de geloofsmaaltijd (het avondmaal) overslaan? In het Nieuwe Testament waren bij de instelling  van het avondmaal alleen volwassenen. De gemeente was er nog niet. We kunnen uit de  brieven niet opmaken of kinderen wel of niet deelnamen.

 

De doop voegt toe aan de gemeente. Dit kan gezien worden als een toetreding tot de wereldwijde gemeenschap van gelovigen (en dat is ook zo), maar het is ook het gedoopt worden in een concrete gemeenschap, waarvan men lid wordt en waarin men als verantwoordelijk lid participeert. Dit betekent inzet van geestelijke en materiële mogelijkheden.

 

De doop als symbool

Opgemerkt is al dat een symbool pas volledig tot zijn recht komt als de hele betekende zaak daarin aanwezig is en dat derhalve degene, die het symbool ontvangt, deze symboolwaarde in alle volheid beleeft.

 

Hieraan zou ik nog willen toevoegen dat noch de besprenkeling; noch de overgieting volledig recht doen aan de boodschap en de mogelijkheid van beleving van het symbool.

 

Door onderdompeling wordt men als het ware letterlijk gereinigd en is dit de sterkste mogelijkheid om te ervaren wat er in geestelijke zin met je is gebeurd.

 

Hiermee wil ik niet zeggen dat de belevenis van een minder volledige vorm, zonder waarde of onvoldoende zou zijn.

 

Het belangrijkste is immers de gemeenschappelijkheid van ons geloof in het werk van Christus.