De ontstaansgeschiedenis van het Baptisme en hoe het er nu voor staat.

door Jaap Schuil

 

Inleiding

Voor ons in Nederland begint het Baptisme met de instituering van de eerste gemeente in mei 1845 te Gasselternijveensemond. Op dit begin zullen we nog uitvoerig terugkomen, maar met enig recht mogen we zeggen dat de allereerste Baptistengemeente in de wereld al enkele eeuwen daarvoor - nl. in 1609 - te Amsterdam gesticht werd. Ook daar wil ik iets meer van vertellen. Natuurlijk komen deze feiten niet zomaar uit de lucht vallen. Het is voor een verstaan van de gebeurtenissen nodig om de geestelijke ontwikkelingen binnen de oude wereld voor ogen te hebben. Hiermee wil ik beginnen om te eindigen met de vraagstelling: "Wat is er binnen het Baptisme van nu nog te herken­nen van hetgeen de broeders en zusters van het eerste uur bezielde?"

 

1. De geestelijke ontwikkelingen binnen de oude wereld

Onder de oude wereld versta ik eigenlijk wat we nu de westerse  wereld noemen. De eerste eeuwen van het christendom groeide langzaam maar zeker de Romeins Katholieke kerk en sinds keizer Constantijn zich omstreeks het jaar 400 tot het christendom bekeerde, werden kerk en staat aan elkaar gekoppeld. De macht van de staat over haar onderdanen werd – geholpen door het geestelijk gezag van de bisschoppen - absoluut. De kerk of de staat had de touwtjes stevig in handen. Van bovenaf werd bepaald wat de mensen moesten/mochten geloven. Het wordt de periode van de donkere middeleeuwen, waarin mensen een grote kudde vormen. Er is geen plaats voor individuele ontplooiing. Hierin komt geleidelijk verandering. Het is dan de tijd  die “Renaissance” - dat is: “Wedergeboorte” - genoemd wordt. Een tijd, waarin de kunst totaal verandert en mensen zich gaan ontplooien. Het is de tijd, die uitloopt op het humanisme en de reformatie.

 

Het geestelijke bewustwordingsproces leidt tot kritiek en verzet tegen de onderdrukking in velerlei vorm door een kleine elite, die meende "Gods vertegenwoordiging op aarde te zijn" Als de Reformatie deze positie van kerk en clerus verwerpt dan is dit niets minder dan een revolutie. Mensen worden zich er van bewust  zelf de Heilige Schrift te kunnen verstaan en die meer te moeten gehoorzamen dan het kerkelijke gezag.

 

Binnen dit proces ontstaan er al vanaf het begin van de Reformatie  her en der doperse bewegingen. Zo bijv. in Zürich, waar mensen als Conrad Grebel, Felix Manz en Balthasar Hubmeier ervan overtuigd waren, dat Zwingli en de andere reformatoren halverwege de reformatie van de kerk waren blijven steken. Schriftonderzoek bracht hen tot het inzicht van de gelovigendoop, een leven van heiliging, het afwijzen van overheidsbemoeienis, een lekenchristendom in de vorm van zich uit de wereld terugtrekkende gelovigen en hier en daar zelfs een leven in gemeenschap van goederen. Geen wonder dat de echte dopers het weerloosheidsideaal aanhingen.

 

In de ogen van de Reformatoren waren de doperse bewegingen een gevaar voor de kerk. Men noemde deze radicalere hervormers "Wederdopers". De doop op belijdenis was een breuk met de volkskerk. De voorgestane gemeente zou nog maar een fractie zijn van het gehele volk. Men noemde die dan ook "sekte". Nu moet direct erkend worden dat de radicale hervormingsdrang van de dopersen hier en daar leidde tot ernstige ontsporingen. Enerzijds had dit te maken met de nieuwe vrijheid, die bij het volk was losgemaakt. Men leefde zich er als het ware in uit zonder te beseffen, dat het oude niet zomaar verdwijnt en een behoedzaam proces van bewustwording noodzakelijk is om het nieuwe ingang te doen vinden en het goede uit het verleden te bewaren. Anderzijds maakte het gebrek aan inzicht bij de eenvoudige gelovige, dat fanaten en geestelijk ongezonde leiders, met de Bijbel in de hand gemakkelijk konden komen tot de meest extreme opvattingen.

 

Rondom 1530 verklaarde ene Melchior Hoffmann dat hij Elia was. Hij woonde toen in Amsterdam. Jan Beukelzoon uit Leiden stichtte het Koninkrijk Gods in Münster en kwam o.a. tot veelwijverij. Hij heeft zelfs één van zijn vrouwen onthoofd, terwijl zijn andere vrouwen er omheen stonden en samen zongen: "Alleen aan God zij eeuwig eer!"  Afschuwelijk verwarrende en verbijsterende gebeurtenissen in de kerkgeschiedenis, die echter ook gezien moeten worden in de context van al die andere gruweldaden, die over en weer in de naam van God bedreven zijn zowel door de Rooms Katholieke kerk als door de reformatoren en hun aanhangers.

 

Dopersen hebben zich veel met de eindtijdprofetieën beziggehouden en hun liefde voor de Bijbel - gecombineerd met het niet onderkennen van hun tekortschietende in­zicht - leidde soms tot afschuwelijke ontsporingen als hierboven genoemd. Ten diepste was dit echter niet met de doperse beweging gegeven. Zo heeft Menno Simons, een gewezen pastoor te Witmarsum, de doperse beweging in Nederland en Noord-Duitsland in rustiger wateren geleid. Hij leefde van 1496 - 1561 en stichtte de Doopsgezinde Broederschap. Hij stond heel duidelijk het pacifisme voor. We zullen zien dat ook het Baptisme invloeden van doperse groeperingen - en wel in Nederland - heeft ondergaan, maar dat het vooral ontstaan is op grond van ontwikkelingen binnen het Engelse christendom.

 

2. De eerste Baptistengemeente

In het Engeland van de 16e eeuw ontstond al gauw een breuk met de paus van Rome. De koning werd het hoofd van de kerk. De Anglicaanse kerk werd daarmee staatskerk. De macht van de heersende klasse bracht afschuwelijke socia­le toestanden met zich mee. Wat men verkondigde stond dikwijls haaks op hoe men leefde. Er kwam een beweging op gang om kerk en leven te zuiveren. Het puritanisme. Men wilde geheel volgens bijbelse principes leven. Het intens bezig zijn met de Heilige Schrift bracht met zich mee dat groepen gelovigen zich op veel plaatsen niet meer in de staatskerk konden vinden. Zij scheidden zich af. Men noemde hen separatis­ten. In feite onttrokken ze zich aan het heer­sen­de kerkelijke gezag en daarmee stelden ze ook het wereld­lijke gezag onder fundamentele kritiek. De kerk was immers staatskerk.

 

John Smyth was Anglicaans predikant in Lincoln. De afge­scheiden gemeenten (puriteins)  te Gainsbourough en Scroby vroegen hem in 1607 hun predikant te worden. De groep werd hevig vervolgd en een aantal leden week uit naar Nederland. Hier - d.w.z. in Amsterdam - kwam John Smyth tot het geloof dat de doop alleen voor gelovigen bestemd was. In 1609 doopte hij eerst zichzelf en vervolgens andere leden van de gemeente in ballingschap, waaronder zijn vriend en helper Thomas Helwys. Toen Smyth enige tijd later in contact kwam met de Doopsgezinden, verwierp hij zijn zelfdoop. Hij werd Doopsgezind.

 

De Gemeente in ballingschap keerde rond 1611/1612 zonder Smyth naar Engeland (Londen) terug. Het was de eerste Baptistengemeente. Men geloofde in de algemene verzoening (dus niet in de calvinistische uitverkiezing). De eerste Baptisten noemde men (later) General Baptists. In 1626 waren er in Engeland 5 Gemeenten met in totaal nog maar 150 leden. Onafhankelijk van hen ontstonden in Engeland ook de Particular Baptists (men geloofde in de uitverkiezing). De doop bediende men op grond van de belijdenis door middel van besprenkeling of overgieting. Vanuit Nederland wist men dat een groep dopersen in Rijnsburg (Rijnsburger Collegianten genoemd) doopte door onderdompeling. Men stuurde ene Richard Blunt naar Nederland en spoedig daarna werd ook in Engeland door beide takken van het Baptisme de onderdompeling als symbool van begrafenis en reiniging, inge­voerd.

 

Toen de tegenwerking afnam kon het Baptisme groeien. Dit gebeurde echter vooral door naar Amerika (de nieuwe wereld) uitgeweken separatisten. In een wereld zonder tradities en vastgeroest dogmatisme konden de emigranten zich in vrijheid ontplooien en hun geloof gestalte geven. Geen wonder dat het Baptisme in Amerika één van de hoofdstromingen geworden is en geen wonder dat Baptisten het vrijheidsprincipe hoog houden, d.w.z. geen dogmatisme, vrijheid van godsdienst en binnen het Baptisme eenheid in verscheidenheid. Men had te zeer aan den lijve ervaren hoe heilloos andere inzichten waren. Eén van de slachtoffers was John Bunyan, de ketellapper van Elslo. Hij schreef de wereldberoemde "Christenreis" en later de "Christinnereis naar de eeuwigheid".

 

3. De eerste Baptistengemeente in Nederland

Eerst eeuwen later ontstaat het Baptisme in Nederland. Weer moet de oorzaak gezocht worden in de diepe bezorgdheid over het kerkelijke leven in de 19de eeuw. Enerzijds was er een strakke leerstelligheid, anderzijds een lege religiositeit. In de 18e eeuw spoelde een nieuwe geestesbeweging over Europa. De Verlichting. Mensen werden steeds mondiger. De wetenschap kwam sterk op en overal werd het kerkelijke leergezag aangetast of verworpen. Velen gooiden met het badwater ook het kind weg. Het liberalisme bevrijdde mensen van een als drukkend ervaren kerkelijk juk. Anderen verlangden naar vernieu­wing. Zo ontstond het Reveil. Een opwekkingsbeweging op Nederlandse bodem. Weer trachtte men de Bijbel beter te verstaan.

 

Eén van degenen, die ernst maakten met het bijbelonderzoek was de jonge en veelbelovende predikant Johannes Elias Feisser(1805 - 1865). Zijn grootmoeder, Anna Heines Carsjens, was heel gelovig en heeft bij de jonge Johannes de belangstelling voor de theologie gewekt. Komend uit Veendam studeerde hij theologie in Groningen. Daar was hij vooral geboeid door de studie van het Nieuwe Testament en de kerkgeschiedenis. In 1828 promoveerde hij tot doctor in de theologie. Vervolgens werd hij predikant te Lekkum-Miedum(Fr.) In 1831 volgde Win­schoten en in 1833 Franeker. Daar moeten we het begin van de grote geestelijke omwenteling in zijn leven zoeken. Zelf kreeg  hij te kampen met lichamelijke problemen (hij verloor praktisch het gezicht aan zijn rechteroog); zijn vrouw stief, nog maar 23 jaar oud; twee kinderen stierven eveneens. In 1838 was de crisis zo hevig dat hij eervol ontslag kreeg. Hij beschouwde deze periode later als één van loutering, verdieping en nadere bekering. Een half jaar later kon hij zijn ambt weer opvatten. Hij werd op 27 september 1838 bevestigd tot predikant van de N.H.-gemee­nte te Gasselternyveen. Wat hij in de gemeente aantrof stond echter in schril contrast  tot wat hij zelf had doorgemaakt. Hij beschrijft het als: goedaardigheid, gewoontegeloof en sleur. Hij komt tot boute uitspraken als: In de gehele gemeente zijn geen vijf echte christenen te vinden en geen tien, die er iets van begrijpen. Hij probeert de jeugd te vormen tot een andere gemeente. Zoals voorspelbaar wekte dit de ergernis van velen in de gemeente. Inmiddels ontdekt Feisser dat de kinderdoop volgens hem on-Bijbels is. Vanaf dat ogenblik weigert hij om nog kinderen te dopen. Ook dit gaf natuurlijk geweldige conflicten in de gezapige Gemeente. Toen Feisser ook nog een kandidaat-ouderling weigerde op grond van een - in zijn ogen - ontbrekend geloof, werd de situatie praktisch onhoudbaar.

 

In geschriften keerde Feisser zich tegen de liberale theolo­gie. Hij schreef tegen de kinderdoop en bepleitte een gemeenschap van gelovigen. Op 1 januari 1844 werd Feisser afgezet. Met enkele medestanders kwamen Feisser en zijn tweede vrouw, Karsina Hovingh Wichers, regelmatig bijeen als een soort gemeente van gelovigen. Daar werd de stichting van de eerste Baptistengemeente in Nederland een feit. Feisser schreef een boekje over de gebeurtenissen in Gasselternijveen, zodat deze zaken overal bekend werden. In Duitsland werkte al zo'n tien jaar J.G. Oncken, die in Enge­land tot de inzichten van het Baptisme gekomen was. Hij werd op 22 april 1834 met zes anderen in de Elbe gedoopt. In Hamburg ontstond daarmee de eerste Baptistengemeente op het Europese vasteland. De Duitse Baptisten hoorden ook over Feisser en stuurde twee broeders naar Gasselternyveen. Het uiteindelijke gevolg van dit en andere contacten was dat in mei 1845 zeven mensen door Julius Köbner gedoopt werden in het water van de Gas­selternijveensemond. Het waren: Johannes Elias Feisser, Arend Speelman, Roelof Reiling en zijn vrouw Geertruida Teissens, Willem, Jannes en Hendrik Kruit.

De plaats, waar dit gebeurde heet nu de Baptistenkade.

 

Sindsdien is het Baptisme gaan groeien. Eerst in de veenkoloniën en later vooral in het noorden van ons land. Echter ook in Amsterdam ontstond een Baptistengemeente uit de bijbelkring, waarvan Hendrik Gerardus Tekelenburg de samenbindende persoon was. In mei 1845 kwamen Köbner en Feisser naar Amsterdam en doopten daar een aantal broeders. Later is Feisser heel kort voorganger geweest van deze kleine gemeente. Sindsdien is er door evangelisten uit de school van ds. Jan de Liefde gewerkt in Noord Nederland en wel door Kors Holleman (Zuidveen/Steenwijk: Vrije Zendings Gemeenten en Leeuwarden. Leerlingen waren de bekende Baptisten J. Horn en J. de Hart), Eduard Gerdes (Stadskanaal en Veendam: dopelingen o.a. H. Werkman en F. Lindeman) en Jacob Witmond (Stadskanaal: bijnaam van de Baptisten aldaar: Witmonders). Peter Johannes de Neui kwam uit het Duitse grensgebied en nam contact op met de Baptisten in Stadskanaal. Hij werkte eerst in het Duitse Oost Friesland en kwam later naar Frane­ker. Hier ontstond een calvinistisch gekleurde Baptistengemeente. Feisser stierf 2 juni 1865 te Nieuwe Pekela.

 

De Baptisten gemeenschap telt inmiddels ruim 11.000 gedoopte leden en daarnaast bestaan er vele - niet bij de Unie aangesloten  -  zgn. Vrije Baptistengemeenten.

 

4. Wat bezielde de broeders en zusters van toen?

Telkens als de kerk in verval raakt en haar roeping uit het oog verliest, ontstaat een beweging teneinde de kerk zich weer bewust te doen worden van haar roeping. In de regel verzet de gevestigde kerk zich tegen dergelijke ontwikkelingen, waardoor "vernieuwing van de kerk van binnen uit" in feite onmogelijk wordt. Met de Bijbel gegeven noties als: gemeente van gelovigen; een geheiligd leven; de doop op belijdenis; elke gemeente en elk gemeentelid is zelf verantwoording aan God verschuldigd; het priester­schap van alle gelovigen; geen overheidsbemoeienis in kerkelijke zaken; zending en evangelisatie, kwamen daardoor tot ontwikkeling naast de officiële kerk. De opwekkingsbeweging werd daardoor niet alleen het geweten van, maar ook een aanklacht tegen de kerk. Overal streefden groepen zo naar vernieuwing en kwamen dikwijls onvermijdelijk buiten de kerk te staan. Zo ook de predikant Jan de Liefde, die in nauw contact gestaan heeft met Feisser. Hij was in Zutphen predikant en zeer be­gaafd. O.a. was hij dichter en schrijver. Het bekende "klokje klinkt" en ook "er gaat door alle landen" werden door hem geschreven. Hij stamde uit een Doopsgezind milieu en keerde zich steeds meer van de gangbare theologie af. Samen met zijn huisgenoot - de tot het christendom bekeerde Jood Jacob Benjamin de Pinto  - werd hij één van de voormannen van de opwekkingsbeweging. Feisser nam contact met hen op en er ontstond een regelmatige briefwisseling, waaruit ook blijkt, dat zich telkens problemen voordeden vanwege een verschillende interpretatie van bijbelse gegevens en natuurlijk vanwege de verschillen in karakters van de drie mannen. Uiteindelijk zou het dan ook komen tot een breuk tussen hen. Hieruit zien wij dat één van de diepste wensen van deze gelovigen, nl. om zuiver christen te zijn en een zuivere gemeente te vormen, tegelijkertijd hun grootste gevaar betekende.

 

Het menselijke kan nooit uitgeschakeld worden. Te ver doorgevoerde zuiverheid leidt tot een radicaliteit, waarin alleen nog ruimte is voor het eigen verstaan van Gods woord. Zo bleek Feisser in zijn laatste jaren o.a. ook teleurgesteld in de Hamburgse Baptistengemeente, die hij oppervlakkigheid verweet. Zijn voorliefde ging in die tijd uit naar het Engelse Baptisme.

 

5. Hoe ziet het Baptisme er nu uit?

Ik denk dat Feisser in onze tijd geen Baptist meer zou zijn. Enerzijds moeten we begrijpen dat verschillende tijden zich niet zomaar met elkaar laten vergelijken, maar anderzijds is er opnieuw veel sleur en oppervlakkigheid in onze gemeenschappen te vinden en gaan wij dikwijls als onheilige, i.p.v. geheiligde mensen met elkaar om. Waar het toen en nu om dient te gaan is, dat wij die in Christus geloven, ook daadwerkelijk nastreven als navolgers van Hem te leven. Onze verbondenheid als gelovigen dient naar dit ideaal te zijn ingericht: Vandaar de eis van een persoonlijke geloofskeuze, als volkomen symbool daarvan zien wij de bediening van de doop door onderdompeling. Vandaar ook de opdracht om niet binnen de eigen gemeenschap opgesloten te blijven, maar er te zijn ten dienste van de wereld. Ook nu zijn wij het volledig met de broeders en zusters van het eerste uur eens, dat ons leven overeenkomstig onze belijdenis dient te zijn. Nog steeds staat het ideaal van vrijheid van godsdienst, vrij zijn van dogma's en eenheid in verschei­denheid alsmede de autonomie van elke gemeente, hoog in het vaandel.

 

Nu zouden we de Evangelische Beweging kunnen opvatten als een nieuwe opwekkingsbeweging. Alleen wordt het mijns inziens  tijd om niet alles wat gewetensvol binnen de kerk gedacht en gepraktiseerd wordt, af te doen als in strijd met Gods wil. Wij dienen ons te hoeden voor geestelijke hoogmoed. Onvermijdelijk leidt een dergelijke houding namelijk tot afwijzing. Deze factor heeft in de geschiedenis - ook rondom Feisser - stellig een rol gespeeld. Zouden er maar vijf oprechte gelovigen in Gasselternyveen geweest zijn? Is ons eigen geloof de maatstaf? In onze dagen neigt het verlangen om Gods wil te doen hier en daar sterk naar het fundamentalisme. Dat is in ieder geval geen erfenis uit de ruim 165 jaar Baptisme, die we in Nederland achter ons hebben. Zeker niet uit het Angelsaksische Baptisme, zoals dat vooral in de V.S. is gegroeid in de 17e t/m. de 19e eeuw. Toch zijn er wezenlijke dingen aan het verschuiven. Op zich is het logisch dat dit gebeurt. Ook naar de kant van de nieuwere theologische inzichten zijn hier en daar openingen. 

  Geloven is geen statisch gebeuren en is niet eens en voor altijd in leerstellingen vast te leggen. Het moet alleen niet leiden tot strijd. Helaas is dit - ook om heel andere zaken dan leerstellige geschilpunten - door heel onze baptistengeschiedenis heen net zoals in andere geloofsgemeenschappen toch steeds weer het geval geweest.

 

De les van de geschiedenis is er om geleerd te worden. Het is onze wens om goede leerlingen te blijken.